Een IQ-test bij (vermoedelijk) hoogbegaafde kinderen: wanneer is het nodig of zinvol?

Het zijn lang niet altijd de hoog presterende kinderen die hoogbegaafd blijken te zijn. Dat is een probleem, want ook (of juist) die kinderen moeten gezien worden om wel de prikkeling en uitdaging te krijgen die zij nodig hebben voor hun ontwikkeling. Wanneer is een IQ-test daarbij zinvol? Het kan bijvoorbeeld zijn dat een kind vastloopt op school en niet per se geweldig presteert, en ouders of leerkracht zich afvragen of er misschien sprake is van ‘verborgen’ hoogbegaafdheid. Want wat erin zit, komt er zeker niet altijd uit op school…

IQ-test bij kinderen: geen label maar hulpmiddel

Een IQ-test is niet bedoeld om een label op een kind te plakken, maar een instrument om beter te begrijpen hoe het kind denkt en wat het nodig heeft. De veelgenoemde grens van IQ 130 is arbitrair – of een kind nu 129 of 131 scoort, maakt praktisch weinig verschil. Wel brengt een hoge score (ongeacht hoe hoog die nu precies is) een bepaalde uitzonderlijkheid mee, omdat slechts ca. 2% van de bevolking boven de 130 scoort.
Deze uitzonderlijkheid heeft voordelen: snel leren, verbanden zien, complexe problemen doorgronden. Maar onze samenleving is niet altijd ingericht op deze kinderen, waardoor ze kunnen vastlopen. Juist omdat hoogbegaafdheid zo weinig voorkomt, begrijpen veel scholen en omgevingen niet goed wat deze kinderen nodig hebben (ondanks vaak goede bedoelingen). Het gevolg kan zijn dat het kind zich zo verveelt dat het ‘uit’ gaat staan, gedragsproblemen ontwikkelt, of zich zo gaat aanpassen aan wat ‘normaal’ wordt gevonden, in plaats van zichzelf te kunnen zijn.

Wanneer een IQ-test laten doen bij een kind?

Een IQ-test kan dus nuttig zijn wanneer een kind problemen ervaart op school, zoals (vermoed) onderpresteren, verveling of gedragsproblemen zonder duidelijke oorzaak. Het komt vaak voor dat hoogbegaafde kinderen vastlopen omdat ze zich vervelen of geen uitdaging ervaren. Ook bij concrete onderwijsbeslissingen, zoals toelating tot een plusklas of hoogbegaafdheidsgroep, wordt vaak om een testuitslag gevraagd als onderbouwing. Dat voelt soms als een hoepel om doorheen te springen, maar het kent ook zeker voordelen om te zorgen dat plusklassen juist toegankelijk zijn voor de hoogbegaafde leerlingen, en niet alleen de kinderen die de hoogste Cito-scores laten zien.

Daarnaast kan een test helpen bij onduidelijkheid over of bepaalde kenmerken wijzen op ADHD, autisme of juist hoogbegaafdheid. Deze kunnen namelijk overlappende symptomen hebben, zeker wanneer de omgeving niet passend is voor een hoogbegaafd kind.

Signalen die kunnen wijzen op hoogbegaafdheid zijn bijvoorbeeld vroege taalontwikkeling gecombineerd met diepgaande vragen die andere kinderen van die leeftijd niet stellen, snel vervelen en constant zoeken naar uitdaging, hoge gevoeligheid en een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Hier is in de wetenschap nog wel veel discussie over; zo zijn er ook studies die geen verhoogde sensitiviteit laten zien bij hoogbegaafdheid (of zelfs lagere, behalve voor aesthetic sensitivity in een studie uit 2023). Het veld is nog volop in ontwikkeling dus, en er is nog steeds geen eenduidige definitie van hoogbegaafdheid waar iedereen het over eens is.

Belangrijk is echter dat een IQ-test altijd onderdeel moet zijn van een bredere vraag. Niet alleen wat het IQ is, maar ook wat het kind nodig heeft op school, waar het ontwikkelingsgelijken zal treffen, etc.

Meer dan alleen een cijfer

Een gedegen IQ-onderzoek bestaat uit meer dan alleen een test. Het combineert de eigenlijke intelligentietest (zoals WISC-V of KIQT+) met observaties en gesprekken met ouders, vragenlijsten over gedrag en functioneren, en informatie van school. Dit profiel zegt veel meer dan één getal en helpt om gericht te begeleiden, omdat elk kind zijn eigen sterke en zwakke punten heeft. Een kind dat verbaal heel sterk is, kan bijvoorbeeld door volwassenen worden overschat en overvraagd, terwijl het op andere vlakken zoals werkgeheugen minder stevig staat. Andersom kunnen kinderen met een zwakker werkgeheugen maar briljante redeneercapaciteit worden onderschat.

Zeker bij hoogbegaafde kinderen is deze brede benadering belangrijk. Zij scoren soms minder hoog dan verwacht op standaardtesten doordat ze bijvoorbeeld snel afgeleid zijn, perfectionistisch of faalangstig. Hoewel het met deskundige begeleiding mogelijk is kinderen toch zoveel mogelijk te laten zien, blijft het gegeven dat een IQ-test toch een momentopname is overeind. Een kind zal over het algemeen altijd binnen een bepaalde bandbreedte scoren en daar niet compleet van afwijken, maar kan toch net een slechte dag hebben. Dit kan een goede tester observeren en meenemen in de observaties. Een eenzijdige focus op het IQ-cijfer doet dan geen recht aan hun werkelijke potentieel.

Presteren versus potentie

In het onderwijs wordt veel gefocust op zichtbare prestaties. Logisch, want leerkrachten hebben beperkte tijd per leerling en kunnen niet anders dan uitgaan van wat ze zien. Lijkt een leerling op te letten of niet, is het werk af of niet; en natuurlijk cijfers, Cito-scores en andere indicatoren. Maar een kind dat zich aanpast, uitvalt of zich verveelt, laat vaak niet zien wat er werkelijk speelt. Juist hoogbegaafde kinderen presteren regelmatig onder hun niveau: ze vervelen zich, haken af, of passen zich aan aan wat van hen verwacht wordt. Bijvoorbeeld ineens gaan hakken-plakken omdat iedereen dat doet, terwijl ze thuis al vloeiend lezen.
Wat onder die gedragingen ligt blijft vaak verborgen. Een IQ-test geeft inzicht in potentie, niet alleen in huidige prestaties. Die kan helpen verklaren waarom een kind doet wat het doet, en wat nodig is om het beter tot zijn recht te laten komen.

Onzichtbare hoogbegaafdheid

Niet elk hoogbegaafd kind wordt herkend. Zeker hoogbegaafde meisjes (maar ook veel jongens!) passen zich vaak sociaal aan, spiegelen gedrag van anderen en werken stilletjes hun taken af. Vooral in de basisschooltijd kunnen zij zich goed aanpassen aan wat van hen verwacht wordt, maar dat is niet hetzelfde als zich ontwikkelen naar hun daadwerkelijke potentieel. Vroeg signaleren voorkomt dat deze kinderen ‘onder de radar’ verdwijnen, met alle risico’s op latere uitval of identiteitsproblemen. Ook kinderen met een migratieachtergrond of uit minder kansrijke milieus worden vaker gemist. Ze voldoen niet aan het stereotype van het assertieve, taalvaardige kind dat vaak geassocieerd wordt met hoogbegaafdheid. Zie bijvoorbeeld het onderzoek van SCALIQ naar de kans om gesignaleerd te worden als hoogbegaafd. Een objectieve test kan deze ‘onzichtbare’ hoogbegaafdheid aan het licht brengen en zorgen dat talenten niet verloren gaan. Het doorbreekt vooroordelen en laat zien wat er onder de oppervlakte leeft.

Hoogbegaafd is niet ‘gewoon slim’: gradaties van hoogbegaafdheid

Veel scholen bieden verrijking of pluswerk aan voor de top 10 tot 20% van de klas. Dat is belangrijk, maar vaak onvoldoende voor hoogbegaafde kinderen die cognitief nog veel verder zijn. Waar een bovengemiddeld kind meer werk leuk vindt, wil een hoogbegaafd kind vaak ander werk: diepgaander, complexer, abstracter. En vooral: meer ruimte om zelf te denken, te kiezen en te onderzoeken. Zonder die ruimte ligt onderpresteren op de loer. Of erger: het kind leert afstemmen op de groep, maskeren, zich klein maken.

Waar een slim, hoogscorend kind (maar niet hoogbegaafd) misschien extra moeilijke sommetjes leuk vindt, wil een hoogbegaafd kind vaak snel door naar meer verdieping en abstractie. En dit verschilt natuurlijk enorm per individu en geldt zeker niet voor alle hoogbegaafde of ‘gewoon’ slimme hoogpresterende kinderen, maar grosso modo geldt: hoe hoger het IQ, hoe meer wens tot dieper en abstracter denken.

Uitzonderlijk hoogbegaafd / hyperhoogbegaafd

Ook binnen de hoogbegaafde categorie bestaan er nog enorme gradaties. Een kind met een IQ van 130 vraagt vaak iets anders dan een kind met 145 of hoger. Deze kinderen denken razendsnel en vaak abstract en diep. Pluswerk of verrijking is dan meestal niet genoeg. Ze hebben intensievere begeleiding nodig, meer autonomie, diepgaande uitdagingen en de mogelijkheid om hun eigen denktempo te volgen. Een IQ-test helpt om die mate van hoogbegaafdheid vast te stellen, zodat het onderwijs niet alleen meer van hetzelfde wordt, maar vooral beter passend.

Het belang van hoogbegaafde peers

Hoogbegaafdheid is niet alleen een kwestie van leren, maar ook van aansluiting bij leeftijdsgenoten en ontwikkelingsgelijken. Veel hoogbegaafde kinderen voelen zich anders, alleen of niet begrepen. Ze zoeken vaak van nature contact met oudere kinderen, omdat die cognitief net wat verder zijn. Dan is er meer kans op gedeelde interesse in bepaalde ingewikkelde spelletjes en diepgaandere emotionele verbinding.

Contact met peers, andere kinderen die net zo snel of intens denken, is essentieel voor de sociaal-emotionele ontwikkeling, zelfbeeld en identiteit (‘ik ben niet raar, er zijn anderen zoals ik’) en gevoel van verbondenheid. Een kind dat zich voortdurend anders voelt, leert al jong zichzelf aan te passen of te verstoppen, kleiner te maken. Een test helpt ook hier: die geeft richting in de zoektocht naar ander contact of een andere leeromgeving waar het kind zich begrepen kan voelen. De gradatie van hoogbegaafdheid is hierbij vaak een belangrijke indicatie: is een versnelling nodig, kan een overstap naar voltijds hoogbegaafdheidsonderwijs uitkomst bieden, of is een (externe) plusklas aan te raden?

Vanaf welke leeftijd is een IQ-test betrouwbaar?

Bij jonge kinderen onder de 5 à 6 jaar is een IQ-test vaak nog onbetrouwbaar. De ontwikkeling verloopt in die fase sprongsgewijs, waardoor een ontwikkelingsvoorsprong bijvoorbeeld tijdelijk kan ‘pauzeren’. Vanaf ongeveer 5 à 6 jaar worden IQ-scores stabieler en betrouwbaarder. Dan wordt testen zinvoller, vooral als er al langer signalen zijn dat een kind niet goed past binnen het gewone lesaanbod. Op deze leeftijd hebben kinderen ook meer ervaring met schoolse situaties en kunnen ze beter omgaan met de testomgeving, wat de betrouwbaarheid van de resultaten ten goede komt.

Wanneer is een IQ-test niet nodig?

Zolang een kind goed in zijn vel zit, zich uitgedaagd voelt, lekker leert en echte vriendschappen heeft in de klas, is testen vaak niet nodig. Het enige om dan over na te denken is dat als er echt een vermoeden is van hoogbegaafdheid,  het wel ideaal is om een kind te testen terwijl het goed in zijn of haar vel zit. De ervaring leert helaas dat als het lekker gaat bij de ene leerkracht die de leerling echt ziet en weet uit te dagen, dit bij een volgende leerkracht niet vanzelfsprekend is. Een IQ-test kan dan helpen als ‘stok achter de deur’, om niet weggezet te worden als ‘die ene ouder die denkt dat zijn kind zo hoogbegaafd is’. Het kan ook helpen voor ouders om bevestigd te worden in hun gevoel, dat ze dus niet gek zijn.

Conclusie

Een IQ-test kan waardevol zijn bij vermoedens van hoogbegaafdheid, maar vooral wanneer er duidelijke signalen of zorgen zijn, het onderdeel is van een breder onderzoek, en er daarna ook actie wordt ondernomen. Het gaat er niet om welk IQ cijfertje eruit de test komt rollen, maar hoe het kind denkt. En wat dat vraagt van de omgeving. Het doel is niet labelen, maar begrijpen: hoe denkt dit kind, wat heeft het nodig, en waar wordt het gezien (en waar niet)? Een test kan helpen in de zoektocht naar passend onderwijs, waarin het kind de kans krijgt om zich op zijn eigen manier te ontwikkelen, met begeleiding die daarbij past.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *